We zijn minder beschaafd in de rol van chauffeur. Alsof er een chemische reactie in onze hersenen plaatsvindt van zodra we de motor starten. Ik spreek uit ondervinding, als bestuurder onder de bestuurders. De ene chauffeur is sneller geprikkeld dan de andere, maar het is duidelijk dat we ons vaak overdreven expressief uitdrukken wanneer een verkeerssituatie ons niet zint. Ik geef enkele redenen.
Je moet je punt maken met gebaren. Dat maakt het moeilijk om nuances te leggen. Populaire uitspattingen zijn: met opengesperde ogen (en soms ook mond) de wijsvinger tegen het voorhoofd tikken, neen knikkend je gezicht in je handen graven (wat mij gevaarlijk lijkt op de openbare weg) en de middelvinger, al dan niet met bijbehorende verwensingen die je door hun eenvoud en gangbaar gebruik makkelijk kan liplezen.
Autorijden is een overlevingstocht, vooral tijdens de spitsuren. We staan op scherp als we door de straten van een betonnen jungle laveren. Fouten maken kan dan ook zware gevolgen hebben. Maar je zit ook beschermd. Je kan je wagen vergrendelen en niemand weet wie je bent. Het enige dat tegen je gebruikt kan worden, is je nummerplaat. Dat heeft tot gevolg dat sommigen onder ons zich ongenaakbaar voelen achter hun stuur. En als de situatie écht uit de hand dreigt te lopen, kan je nog altijd wegstuiven gelijk een cowboy te paard.
En hoe is het met míjn rijgedrag gesteld? Meestal goed. Ik ben een gezapige chauffeur die voldoende afstand houdt en de snelheidslimieten respecteert. Ik maak me vooral druk wanneer andere chauffeurs in mijn gat plakken en zich kwaad maken omdat het voor hen niet snel genoeg gaat. Ik zal mijn ongenoegen alleen uiten als de tegenpartij begonnen is. Dan reageer ik soms voor ik heb nagedacht. Meestal met een blik die je in woorden het best kan omschrijven als wadistjong!
Een keer ging ik een stapje verder. Ik had onze auto op een parkeerplaats voor personen met een handicap gezet. Het was maar voor enkele minuutjes. Omdat we geen andere parkeerplaats vonden en we veel moesten uitladen, waaronder onze baby-dochter die toen enkele dagen in het ziekenhuis had gelegen. Toen ik mij net had geparkeerd, kwam een auto aangereden met een bejaard koppel in. De chauffeur zag rood van woede en ongeloof. En maar gesticuleren. Met een Maxi-Cosi, verzorgings- en boodschappentassen in onze handen gebaarden mijn vrouw en ik dat het maar voor even was. En dat ik meteen weer weg zou rijden. Er was trouwens nog een plekje voor personen met een handicap vrij. Maar dit was duidelijk een principekwestie. De oude man stond op ontploffen. Ik kreeg het op mijn heupen, zette de boodschappen neer en stapte stoerder dan ooit (denk aan slowmotionbeelden van een actieheld die naar de camera toe komt gewandeld om de wereld te redden) naar de fulminerende man. Ik moet indruk hebben gemaakt, want hij zat er plots als versteend bij, schoof zijn autoraampje toe en reed achteruit van me weg. Mijn vrouw lag in een deuk. Zo kent ze mij niet. Zelden was ik zo lachwekkend in haar ogen. Het zoveelste bewijs dat agressieve uitlatingen niet in mijn natuur liggen. Maar in de ogen van één koppel zal ik voor altijd crapuul zijn.