Wij liepen hand in hand over een achtergelaten strand.
De wind woei de winter uit onze kleren en de zee
ging op in de hemel zoals wij in elkaar opgaan
onder deinende dekens. Mijn lustige woorden
deden je blozen en je sloeg je ogen neer
als golven die breken.
Ik vraag me af of je toen al dacht aan de vloedlijn
die je later in mijn rug zou krassen om te zeggen
dat er tussen ons geen sprake is van terugtrekken.